Ik bezit de allerlaatste habbekrats.
De andere habbekratsen zijn spoorloos verdwenen.
De mensen hebben me er tien miljoen voor geboden,
ze zijn ook komen smeken.
Maar ik houd hem lekker zelf, en poets hem nog wat op.
Ik berg hem op ergens in mijn kamer.
Kisten met goud hebben ze geboden, paleizen, een land,
tot ze snapten dat ik hem niet verkocht.
Toen zijn ze maar tot mij gaan bidden.
En ik doe alsof ik bid tot mijn habbekrats.
Zie je wel, hij is het! Dat zeggen ze,
en men voedt de hongerigen
en men lest elkanders dorst.