Meneer Rimpel liep door de donkere nacht.
Tussen de grijze bomen zweeg de kille wind.
De stilte bevroor zijn gedachten en Rimpel
verloor zichzelf in het ploffen van zijn stappen
en het knisperen van dorre bladeren.
Tussen de rijzige gestalten van de bomen
het gapende zwart waarin hij staarde:
de hartslagloze wereld waarin Rimpel
zijn droeve gedachten ooit begroef,
lang geleden, op een open plek in het bos
die nu geheel was overgroeid.
Toen stapte meneer Rimpel in een supersnelle raketboot
en vloog heel ver weg.